Skip to content

Tien kilometer voor een Bijbeltekst

BUNIA, D.R. CONGO – Een paar liter benzine, enkele papiertjes met Bijbelteksten en een rotsvast geloof dat hun Lese-volk de Bijbel nodig heeft in hun eigen taal. Dat is alles wat Tabho, Abady en Melimunvu meenemen op hun reis van 1000 kilometer door de Congolese jungle. Hun missie: alle Lese vertellen over de Bijbel, die ze straks zelf kunnen lezen.

Abady kijkt bezorgd naar de lucht: het natte seizoen loopt op zijn einde, maar de aansnellende donkergrijze wolkenmassa trekt zich daar niets van aan. “Straks is de weg één grote modderpoel. Niet goed.”

Twee mannen en een vrouw maken zich klaar voor een zware tocht door het onherbergzame oerwoud van Oost-Congo. De rit is gevaarlijk: de toch al slechte wegen zullen straks veranderen in een kilometerslange bruinrode modderpoel. De grote trucks van de VN-vredesmacht MONUSCO maken de wegen nog verder onbegaanbaar. En daar waar de VN zich niet meer waagt, staan de drie Bijbelvertalers er alleen voor, als ze oog in oog komen te staan met gewapende milities die zich overal in de regio ophouden.

“Ik weet dat de reis gevaarlijk is, maar dit móéten we doen”, zegt Abady. “Ons volk, de Lese, woont ver verspreid. Heel veel mensen weten nog niet dat we met een Bijbelvertaling gaan beginnen. Het is heel belangrijk om hen daar zo snel mogelijk over te vertellen. Want als mensen vanaf het begin erbij betrokken zijn, wordt de Bijbel in het Lese ook écht van hen.”

Onmisbaar

Bij de start van een nieuw vertaalproject is de mobilisatiefase onmisbaar. Mensen als Abady, Tabho en Melimunvu gaan de verschillende dorpen langs om dorpsoudsten, kerkleiders en andere mensen te betrekken bij het vertaalwerk. “We brengen de mensen letterlijk bij elkaar. Onze taal staat nog niet op schrift, en het Lese kent verschillende dialecten. We moeten dus met elkaar besluiten welk dialect we gaan gebruiken. Dat heeft een behoorlijke impact.”

Omdat de Lese heel verspreid en afgelegen leven, is het nieuws van het Bijbelvertaalproject nog lang niet overal doorgedrongen. “We kunnen onze komst niet aankondigen, dus vaak staan we zomaar bij een gemeenschap op de stoep”, zegt Abady. “Als deze mensen bezoek krijgen, is dat vaak van een internationale hulporganisatie die iets komt brengen. Het lastigste is dus om eerst uit te leggen dat we geen hulpverleners zijn die iets komen brengen, maar dat we iets komen vragen: hun medewerking aan de vertaling van de Bijbel.”

Als oudste van de drie legt Melimunvu vaak het eerste contact met de dorpsoudste. “Ik laat hem zien dat we komen zonder geld, met lege handen, maar wel met de belofte van het Woord van God. We vragen de dorpsoudste of hij een bijeenkomst wil organiseren met andere belangrijke mensen in het dorp.”

Zelf bijdragen

Niet iedereen zit direct te wachten op een Bijbel in de eigen taal, zegt Tabho, de enige vrouw in het mobilisatieteam. “De mensen hebben nooit een Bijbel gehad, laat staan een Bijbel in de eigen taal. In hun manier van denken waren het de muzungu, de blanke mannen, die alles regelden voor het geloof. Nu vragen we hen ineens om zelf bij te dragen. Daar moeten mensen vaak echt aan wennen.”

Dat mensen moeten wennen aan het idee om zelf aan de slag te gaan voor een Bijbel in de eigen taal, wil niet zeggen dat ze er niet op zitten te wachten. “Tijdens ons vorige bezoek bezochten we een dorp waar helemaal geen Bijbel was. Niet in het Swahili, niet in het Frans, niet in het Lingala: niks. De enige voorganger in dat dorp liep tien kilometer naar het dichtstbijzijnde buurdorp om daar bij een collega-dominee de Bijbeltekst over te schrijven waarover hij die zondag wilde preken. Stel je voor: tien kilometer lopen, een paar Bijbelverzen overschrijven uit de Lingala-Bijbel, een taal die je niet eens goed begrijpt, en dan weer tien kilometer terug. De dominee vertelde me: ‘Ik was op een avond bezig met het voorbereiden van de preek over een tekst uit Jesaja. Terwijl ik aan het schrijven was, bedacht ik: De Here Jezus heeft ook over deze tekst gepreekt! Ik heb alles uit mijn handen laten vallen en ben diezelfde avond nog naar mijn buurman tien kilometer verderop gelopen, om te controleren of dat waar is. Maar toen ik aankwam, was hij er niet. Ik ben weer naar huis gegaan, en heb die zondag een halve preek gehouden. Ik durfde Jezus’ woorden niet op goed geluk na te spreken.’”

Zelf bijdragen

Vaak zijn het de predikanten die graag willen meewerken aan de Bijbel in hun eigen taal, en vragen ze hun kerkelijke gemeente om ondersteuning. Abady: “Dat kan door het opzetten van gebedsgroepen, bijdragen in onderdak en voedsel voor vertaalteams, of een financiële bijdrage aan het vertaalproject.” Vaak is het voor mensen moeilijk om de omvang van het vertaalproject te begrijpen. “Niet lang geleden las ik een proefvertaling voor van het verhaal van Jona. Daarna kwamen mensen naar me toe en vroegen: ‘Kunnen we die Bijbel volgende week al krijgen?’ Dan leggen we uit hoeveel mooie verhalen er in de Bijbel staan en dat het nog jaren duurt om die hele Bijbel te vertalen. We vragen hen om bij te dragen aan de vertaling. Dat vind ik zelf best moeilijk: we komen daar aan op een motorfiets en we vragen mensen die helemaal niets hebben om een bijdrage. Maar het is belangrijk dat mensen zich betrokken voelen, en dat kan ook op een andere manier dan door geld te geven. In een dorp hebben ze een gezamenlijke akker aangelegd, die door alle dorpsgenoten wordt onderhouden. De geoogste cacaobonen en de bananen gebruiken we voor Bijbelvertaalwerk. Iemand zei tegen me: Die Bijbel die we straks krijgen, die heb ik met mijn eigen handen mogelijk gemaakt. Die handen hielden geen pen vast, maar wel de schoffel waarmee we het land bewerkten. Het is straks echt onze Bijbel: niet geleend van de blanken, maar ontvangen van God en door onszelf vertaald.’ Dat raakt me echt: ik wil zoeken naar de bijdrage van het hart.”

Juist die kleine, vaak vooral symbolische bijdragen zijn belangrijk voor het vertaalwerk. “In sommige grotere Lese-dorpen wordt soms bijna neergekeken op de eigen taal. De rijken in het dorp willen niet bijdragen aan Bijbelvertaalwerk: ze vinden het Lese een taal voor de onderklasse. Mensen die gestudeerd hebben spreken voldoende Swahili of Frans, en hebben die Bijbel volgens hen niet nodig; zij zien de vertaling in het Lese als een stap terug. Maar de overgrote meerderheid van de Lese zijn gewone mensen, en juist zij verlangen naar het Woord en dragen daar dus ook zelf aan bij. Ik zie elke dag hoe waar het is dat Jezus gekomen is voor de gewone mensen, de armen en zwakken in de samenleving.”

Melimunvu maakt de ene na de andere gevaarlijke reis door het gebied van zijn volk, om mensen te vertellen over het Woord van God. “Ik weet dat het gevaarlijk is en dat ik makkelijk een veiliger baantje kan vinden in het dorp waar ik opgroeide. Maar ik blijf dit doen, omdat ik me geroepen voel. Uit liefde voor mijn volk en uit liefde voor God. Pas was ik in een dorp waar net een oude vrouw overleden was. Niemand in dat dorp had een Bijbel om tijdens de uitvaart uit voor te lezen. Ik heb toen een stukje voorgedragen uit een proefvertaling. Na afloop kwamen de mensen rennend achter me aan. Sommigen probeerden het papier uit m’n handen te grissen, zozeer hongeren mensen naar het Evangelie.”

Dit artikel is geschreven door Arend Pleysier, Wycliffe Nederland, november 2017

Back To Top